dus: polsbandje, eigen ziekenhuisbed en een ziekenhuisjasje (dat overigens weinig om het lijf heeft ☺)
Dinsdag 26 november
Ondanks de opname die voor de deur stond sliep ik redelijk goed. Lang leve de Melatonine. Jan en ik ontbijten gezellig en om tien uur vertrekken we richting Amsterdam. Om ongeveer elf uur melden we ons op de afgesproken afdeling: 2C, orthopedie en neurochirurgie (vanwaar deze combinatie??).
We wachten even tot de verpleging klaar is met koffie drinken en hebben dan een intakegesprek met de verpleegkundige. De standaard vragenlijst wordt afgewerkt en gemeld wordt welke arts morgen zal opereren (die informatie blijkt achteraf niet juist te zijn).
Na de intake nemen we plaats aan de tafel in de hal van de afdeling. Mijn plekje op de zaal is nog niet op orde, er blijkt nog een meneer te liggen die met de ambulance opgehaald moet worden.
Ik probeer wat te lezen, wat niet eens echt slecht gaat. De lunch wordt geserveerd en ik praat wat met een meneer uit Friesland, die ook vandaag wordt opgenomen en morgen wordt geopereerd. Hij heeft een grotere ingreep voor de boeg (kan dat dan??) en zal ook langer in het ziekenhuis moeten blijven.
Na de lunch is mijn plekje op kamer 46 gereed. Ik breng mijn spullen naar de zaal en maak kennis met de overbuurvrouw. “Tjonge, u ziet er zo gezond uit.” “Dank, dat kan ik van u niet zeggen.” Ja, natuurlijk zie ik er goed uit, ik loop dagelijks een rondje door het bos en heb me speciaal voor vandaag leuk aangekleed, om maar geen zieke indruk te maken.
Ik besluit direct weer van deze kamer te verdwijnen. Lekker naar het plekje aan de inmiddels vertrouwde tafel. Ik lees wat, maak een sudoku en wacht…..waarop eigenlijk? Het gesprek met de neurochirurg? Het gesprek met de zaalarts en de MRI-scan?
Tegen tweeën krijg ik de kriebels, ik wil wel even naar buiten. Oeps, dat is niet zo makkelijk als het lijkt. Ik moet beschikbaar zijn voor dat wat komt, dus graag telefoonnummer achterlaten bij de balie. “O, ja, nog iets: u mag eigenlijk niet van het terrein af. Op het bordes van het ziekenhuis kunt u een frisse neus krijgen.”
Nou, dikke neus. Ik loop een rondje om het ziekenhuis. Daar knap je niet van op in deze buurt van Amsterdam, maar ik voel wel even de frisse lucht langs m’n wangen en door mijn haren gaan. Op weg naar buiten kom ik de neurochirurg met het staartje tegen. Hij herkent me van het consult, een kleine twee weken geleden. Dat is niet best, als je hier te bekend gaat worden, Joke.
Zodra ik weer aan mijn ‘stamtafel’ zit gaat mijn telefoon. Vanaf de balie word ik opgebeld. “Joehoeeee, ik zit hier!!!” “Het is tijd voor de MRI-scan, mevrouw Goudriaan”. “Akkoord. Goed als ik nog even een cd van Herman van Veen haal? Altijd gezellig in zo’n scan.”
Door een stagiaire word ik naar de MRI-ruimte gebracht. Wat een doolhof is het in zo’n ziekenhuis. Maar goed dat er iemand meeloopt. Na even wachten word ik opgehaald door een jongeman, die al wel arts blijkt te zijn. Dat check ik meteen even. (Wat lijkt iedereen die me helpt en behandelt toch jong….of ben ik zo oud??)
Ik doe op verzoek mijn laarzen en mijn bh uit (vanwege het metaal). De dame in de MRI-ruimte is er één van aanpakken. Hup, infuus erin en aan de slag. De jonge arts zorgt voor de rust. Ik maak er een bende van door niet goed na te denken. Als ik namelijk de scan in wordt geschoven, voel ik iets kouds langs mijn rechter zij naar boven kruipen. “Oeps, dat gaat niet goed hoor!!!” Het is mijn doosje vaseline, dat ik altijd bij me heb in verband met droge lippen. Het zat nog in de zak van mijn rokje en de magneet heeft hier lucht van gekregen. Voor ik in de gaten heb wat er gebeurt wordt het blikje door de halsopening van mijn T-shirt naar buiten getrokken en langs mijn oor gelanceerd, naar???? Ik weet het niet. Oeps, als ik die dure MRI-scanner maar niet om zeep geholpen heb.
Dat lijkt niet het geval, want de ‘we-hebben-geen-tijd-te-verliezen-dame’ legt me in de juiste positie voor de scan, waarbij mijn hoofd uiteraard geen kant meer op kan. Herman van Veen heeft moeite om boven de herrie in het apparaat uit te komen, dat is nou jammer. Na zo’n twintig minuten opnames maken krijg ik de contrastvloeistof toegediend via het infuus. Raar, het lijkt alsof ik het in mijn mond proef. Bij navraag blijkt dat niet bekend bij dit middel, maar als ik het zo beleef, dan is het dus ook zo.
De laatste tien minuten gaan ook voorbij in complete herrie. (Je zou maar last van je hoofd hebben!!) Na afloop van de opnames vraag ik mijn vaseline terug. Het is er nog; ik had gedacht dat het een gat had geslagen in het apparaat en daardoor verdwenen zou zijn. Het blikje heeft duidelijk wel schade geleden tijdens zijn lancering. Het gaat vanaf nu nooit meer goed open en dicht en moet thuis toch maar in de vuilnisbak. Zielig!
Ik neem afscheid van de jonge arts en kleed me aan. In de wachtkamer wacht een zuster die mij niet herkent, maar ik haar gelukkig wel. Zij brengt me terug naar afdeling C2. Even na vier uur ben ik terug op de afdeling en krijg ik thee. “Daar zult u wel trek in hebben.” Nou, reken maar.
Om half vijf komen Jan en de meisjes op bezoek. Dan worden we opgehaald voor een gesprek met de neurochirurg. Deze arts ken ik niet en wat betreft haar leeftijd had het mijn dochter kunnen zijn, jong dus. Ze is erg aardig en lijkt verstand van zaken te hebben. Het gesprek gaat over de gang van zaken tijdens de operatie. Alles wordt goed uitgelegd en er is ruim tijd voor vragen, ook van Jan en de meisjes. De meisjes schrikken van het gebeuren. Door de confrontatie met de arts lijkt de ernst van de zaak nu nog meer dan eerder tot hen door te dringen. Tranen biggelen en het doet me verdriet als ik dat zie.
Na het gesprek is het tijd voor het diner. Hollandse pot: spruitjes, piepers, bal gehakt en bananenvla. Niks mis mee, maar thuis kook ik toch wat leuker, met liflafjes enzo. Jan en de meisjes zijn niet jaloers. “Wij eten zo onderweg wel iets……” Het bezoek vertrekt en ik regel dat ik tv kan kijken, niet dat ik veel zin heb, maar je moet toch wat, nietwaar…
Het gesprek met de zaalarts gaat niet meer komen, het is al wat laat en ik vind het best.
Ik loop even naar het restaurant beneden en scoor een kop verse muntthee. Zo met mijn krant erbij lijkt het alsof er niets met mij aan de hand is. Wie zou hier de patiënt zijn? Al die anderen of ik?
Boven op de zaal kijk ik verveeld naar een wel aardige film, vermaak me met een Sudoku (een lastige deze keer) en maak wat woorden voor Wordfeud. Ondertussen belt mijn vriendin nog even en we lachen ons slap om de lancering van mijn blikje vaseline.
Het toilet naast mijn zaal blijkt wat bevuild (ongelukje door die of gene?), maar wordt vanavond niet meer schoongemaakt. Bah. De avondverpleegkundige wijst me een andere toilet c.q. doucheruimte. Daar gaat echter de deur niet op slot. Een (uiteraard) jonge verpleegkundige zegt geruststellend dat het personeel wel kan zien als ik het slot heb omgedraaid en het dus rood is. “Ok, maar dat betekent dat de deur toch niet op slot kan! Is deze toilet voor personeel of patiënten?” “Voor patiënten mevrouw”. Nou, dat wordt ’m dus niet, iedereen kan dus in en uit lopen als ik op het toilet zit. Ik krijg een briljant plan: even gluren bij de buren op de zaal naast die van mij: het toilet is schoon. Voor vanavond en vannacht een prettig idee.
Na het douchen met Hibiscrub (mijn haar voelt als touw) en het zalven van mijn neus kruip ik onder we wol, in mijn pyjama met tijgerprint!
Wat betreft die Hibiscrub en de zalf: ik had thuis zo’n fles, meegekregen uit het ziekenhuis bij een vorig bezoek. Hier staat weer een nieuwe voor me klaar en er ligt tevens een nieuw tubetje neuszalf. Er was duidelijk gevraagd om deze spullen van huis mee te nemen en dat had ik dus braaf gedaan. Er wordt hier mee omgegaan alsof het allemaal niets kost en dat doet het nu juist wel. In de rest van Nederland is het overigens crisis, op gebied van scrub en zalf kennelijk niet.
De verpleegkundige neemt even tijd om te kletsen. Of ik erg tegen morgen opzie. Tja, nu je het zo vraagt moet ik ervan huilen. Maar het valt mee. Ik voel me gedragen door God, door veel vrienden en familie die aan me denken en… voor mijn doen ben ik rustig.
Ik neem wat Melatonine en probeer te slapen. Dat klinkt eenvoudiger dan het is op zo’n zaaltje in een ziekenhuis. De lamp op de gang schijnt fel, de overbuurvrouw laat haar gordijntje dichtschuiven, zodat ze er minder last van heeft (zij is al geverfd door de ziekenhuiswol). Ze vindt het nodig om steeds met de verpleging in debat te gaan over haar pijn en midden in de nacht over de oogdruppels, die ze niet heeft. Wat een gemuts en gepiep naast de snurkgeluiden die ze produceert, als ze niet zeurt. En de verpleging gaat er keurig op in, zonder een decibel te minderen. Mijn naaste buurvrouw moet op de pot. Wat een gedoe in zo’n ziekenhuis.
Als de verpleger langskomt voor de buurvrouw ziet hij dat ik wakker ben. “Dag mevrouw, ik ben S.”. “Hallo, ik ben Joke”. Deze jongeman is twintig jaar en het lijkt me dat hij een goede verpleger gaat worden. Hij heeft er zin in om met mensen om te gaan. Hij komt er wel. “S, ik heb het koud, heb je nog een deken voor me?” en zo komt het dat ik toegedekt word door de verpleging.
De Friese meneer van inmiddels schuin tegenover, met ook een operatie voor de boeg, probeert net als ik uit alle macht de slaap te vatten. Het lijkt te lukken, want ik hoor hem niet meer.