Woensdag 14 oktober
We kregen gisteren bezoek van één van de partners van een medepatiënt uit Hüls, mevr. S. (Nee, geen familie van dr. S) Haar echtgenoot is vorig jaar november in Hüls overleden (u weet wel: de super sportieve jongeman, van mijn leeftijd). Tijdens de opname hadden Jan en mevr. S. vooral contact in het hotel, waar de ‘partners van’ logeerden. Ik kende haar echter ook wel van de wandelgangen in het ziekenhuis. Haar man kende ik uiteraard vanuit het ziekenhuis, maar wat heet kennen? We hebben samen in het gymzaaltje getraind en toen hij al erg ziek was heb ik nog een keer aan zijn voeteneind gestaan en met hem gesproken.
Gisteravond was dus een avondje terug in de tijd, terug naar Hüls. Ik kwam tot de ontdekking dat ik lang niet alle namen van patiënten meer wist en dat een aantal gezichten ook flink aan het vervagen is. Bij deze partner was dat veel minder het geval.
Hoe dit komt? Tijdens al mijn opnames was ik lopend patiënt, in tegenstelling tot de meeste patiënten, die gekluisterd waren aan hun infuuspaal en dus slechts een beperkte actieradius hadden. Zo’n drie keer per dag ging ik ‘Spazieren’ met of zonder Jan. Ik maakte me letterlijk uit de voeten uit het ziekenhuis. Met het zaaltje waar je je overdag kon vermaken had ik al helemaal niets. Ik kwam daar nauwelijks, want ik had geen zin in de verhalen van andere patiënten en alle goedbedoelde adviezen van iedereen.
Gisteren hoorde ik wie er inmiddels overleden waren. Vage herinneringen kwamen weer boven en ik realiseerde me weer dat al die overlijdens niets met mij te maken hadden. De overledenen hadden allemaal een andere vorm van kanker dan ik. Ja toch??
Donderdag 15 oktober
Jan heeft van de cardioloog en van de verzekering carte blanche gekregen om weer auto te rijden en dat boft, want vandaag moeten we weer voor de driemaandelijkse MRI-scan naar Krefeld.
Ik word pas in de middag verwacht, dus begin de dag met een rondje hardlopen door het bos. Op het moment dat we in de auto stappen zet Jan het navigatiesysteem aan. Dat rekent uit dat we pas over drie uur in Krefeld zijn. Dat is vreemd, met onze vorige auto deden we er slechts twee en een half uur over. Als ik vervolgens in de brief van het ziekenhuis lees dat ik een half uur voor het onderzoek aanwezig moet zijn, vrees ik dat we het vandaag niet op tijd gaan redden. Dat van dat half uur had ik kunnen weten, zo gaat het namelijk altijd, maar ik heb de brief kennelijk niet eerder willen inzien dan nu.
Waarom een navigatiesysteem aanzetten, als je het ritje al zo vaak hebt gereden en dus de weg wel kunt dromen? zult u zeggen. Dat zit zo: Jan heeft een nieuwe auto. Die nieuwe auto is nog nooit in Krefeld geweest, dus die wist de weg nog niet. Deze nieuwe auto wist dus ook nog niet dat het slechts twee en een half uur rijden was. Dat u niet denkt dat het met spielerei van Jan te maken heeft 😉
Exact op tijd komen we aan bij het ziekenhuis.
Het wachten duurt deze keer erg lang. Even is er een schijnbeweging en mag ik naar het kamertje komen waar de infuusnaald aangeprikt gaat worden. Die naald is nodig om tijdens het scannen contrastvloeistof toe te dienen. Als er in dat kamertje na tien minuten nog niets is gebeurd neem ik weer plaats in de wachtkamer. Bij de tweede uitnodiging in dat kamertje wordt er wel een naald in mijn arm geprikt. Het voelt niet lekker en ik vraag of de naald wel goed zit.
“Jawel hoor mevrouw, de naald zit goed.”
Als ik een uur na de afgesproken tijd in het scan apparaat beland, blijkt dat de naald toch niet goed zit. Voordat er gescand wordt, laat men altijd wat vloeistof door het infuus lopen om te testen of het goed gaat. De tranen schieten in mijn ogen.
“Auw, die naald zit niet goed.”
“Nee mevrouw, de naald zit niet goed.”
“Blijft u vooral rustig liggen.” (zodat u niet kunt zien waar wij mee bezig zijn).
Aan de rechterkant wordt de naald uit mijn arm gehaald en het bloedvat dichtgedrukt en aan de linkerkant wordt er een nieuwe naald ingeprikt. Ik hou niet van rustig liggen in deze situatie, dus op het moment dat ik mijn arm beweegt vliegt een papieren bekkentje met naalden, watjes enzovoort door de kamer. Dikke pech, ik mag toch zeker wel even kijken!!
Intussen lopen de waterlanders mijn oren in, maar daar zitten al oordoppen tegen de herrie in, dus de boel stroomt over. Hoezo tranen in mijn oren? Ten eerste denk ik dat ik toch wat gespannen was, dus dat naaldincident was de bekende druppel. Ten tweede: als je rechtop zit of staat en je moet huilen, lopen de tranen over je wangen. Als je op je rug ligt, lopen ze dus in je oren. Het voordeel is dat de make-up bij deze methode beter blijft zitten.
Het scannen gaat verder volgens het boekje, veel herrie in een koude ruimte. Mijn gedachten vliegen alle kanten op. In mijn hoofd is het net zo druk als er buiten. Als alles klaar is, inclusief verwijdering van de naald ga ik terug naar de wachtkamer, waar Jan op me wacht. Ik tril nog wat na (kou? spanning?) en besluit eerst een kop thee te scoren. Je weet met ons nieuwe navigatiesysteem namelijk maar nooit hoe lang de reis zal duren. Mijn thee wordt lauw geserveerd en dus direct weer af geserveerd door mij. Uiteindelijk krijg ik warme thee, voordat we op huis aan gaan.
Vandaag blijkt de lengte van avondspits voor een record gezorgd te hebben. Met op het hoogtepunt 504 kilometer is het de drukste spits van dit jaar, meldt de VerkeersInformatieDienst (VID). Raar maar waar, we hebben er niets van gemerkt. Het was gewoon druk op de weg waar wij reden.
Vrijdag 16 oktober
Vandaag moet ik even naar het laboratorium in Hilversum, om bloed te laten prikken voor dr. S, waar ik volgende week dan weer de uitslag van zal krijgen.
Morgen is het precies twee jaar geleden dat mijn tumor voor het eerst liet weten aanwezig te zijn. Het voelt alsof het gisteren was. Een tumor die onze wereld op z’n kop zette, maar waar ik verder eigenlijk ook geen last van heb. Dat geeft een dubbel gevoel.
Als ik boven op mijn kamer zit, zie ik mannetjes in rode jassen aankomen, u weet wel: KWF. Nadat er is aangebeld opent Jan de voordeur, ik hou me gedeisd en blijf boven. Ik hoor niet wat er wordt gezegd, maar binnen één minuut is de deur weer gesloten.
“Hé Jan, wat heb je gezegd tegen die rode jassen? Ze waren zo snel weer weg!”
“Dat ik geen belangstelling heb.”
Zo simpel kan het zijn, hier kan ik wat van leren.
Woensdag 21 oktober
Dr. S. belt op met de bloeduitslag. Hij is positief noch negatief. De uitslag overigens ook.
Ik vraag me af of hij nog weet wat hij met mijn bloeduitslagen aan moet. Het Hb. blijft stabiel, te laag. De afbraak van rode bloedcellen lijkt iets minder en dr. S geeft het infuusmiddel nog een maand de tijd om te tonen of het effect heeft. Ik persoonlijk heb de hoop al opgegeven, maar dat vertel ik lekker niet. Alles beter dan roze pilletjes.
“Dr. S, ik heb nog één vraag: die griepprik, waarvoor ik ben uitgenodigd…?” (Ik heb het niet zo op prikken en medicijnen, dat moge inmiddels bekend zijn…)
“Doen!!”
“At your service.”
Voor wie benieuwd is: de uitslag van de MRI-scan krijgen we pas eind volgende week, het is niet anders. Ik ga ervan uit dat het wel oké is en dat ik weer drie maanden weg mag blijven, maar je weet maar nooit…
Ik verheug me nu al op de hoopgevende lach van dr. H, volgende week vrijdag.